VV03 cover 600
April 2023

‘Goed kijken waar maatregelen tegen wateroverlast het meeste effect hebben’

Interview met Dr.ir. Ties Rijcken, publicist, onderzoeker, en ontwerper Waterveiligheid TU Delft

10 02

Als één land ter wereld bekend staat om zijn succesvolle strijd tegen het water, dan is het wel Nederland. Maar nu de zeespiegel stijgt en klimaatverandering tot steeds heviger regenbuien leidt, lijken we ineens in paniek te raken. Ties Rijcken: ‘Ik lees en hoor soms al verhalen dat we ons maar moeten terugtrekken; de huidige kustlijn opgeven en het hogerop zoeken. Maar voor de kosten die dat met zich mee zou brengen, kunnen we nog heel veel beschermende maatregelen treffen.’

Ties Rijcken vindt het nog veel te vroeg om dergelijke doemscenario’s maar te overwegen. ‘Je mag er wél aan denken. Maar als je even een snelle berekening maakt, kom je er snel achter dat de stijging echt met tientallen meters moet gaan, voordat terugtrekken een reëel scenario wordt.’
Dat is sowieso zijn bezwaar tegen veel scenario’s die gepast en ongepast de revue passeren. ‘Er wordt veel te weinig kwantitatief gemaakt. Te vaak baseert men, ook deskundigen, suggesties of mogelijke oplossingen op aannames, zonder de kosten op een degelijke wijze door te rekenen. De Waddeneilanden zou je heel, heel misschien kunnen opgeven, maar de rest van Nederland niet.’
Zelf is hij veel met berekeningen bezig. Als onderzoeker aan de TU Delft is hij werkzaam voor het project Red&Blue, waarbij hij onderzoek doet naar de relatie tussen vastgoedontwikkeling en waterveiligheid. Ook is hij oprichter van Flows Platform, een online platform ter ondersteuning van waterinfrastructuurontwikkeling en Flows Productions, een bureau voor visualisatie en communicatie van grensverleggende concepten in de waterwereld.

Kwantificeerbare risico’s

‘Binnen het project Red&Blue zijn we de komende vier jaar bezig om de kennis en behoeften van waterprofessionals en vastgoedprofessionals te laten samenkomen. Door de klimaatrisico’s helder en kwantificeerbaar te maken, kunnen we betere oplossingen aandragen waarmee iedereen uiteindelijk waar voor zijn of haar geld krijgt.’
Volgens Rijcken gaat het bij de gevaren van wateroverlast om het denken vanuit risicoprofielen. Hoe laag willen we het risicoprofiel hebben? ‘De risicobenadering kan en zal ook verschillend zijn op verschillende plekken in het land. In een stad willen we dat wateroverlast één keer in de 200 jaar voor overlast mag zorgen, maar op het platteland is dat veelal ééns in de 20 jaar.’ Het belangrijkste is, zo zegt Rijcken, dat we goed kijken waar maatregelen het meeste effect hebben. In zijn optiek betekent dit in de meeste gevallen dat we kosten moeten maken om dijken, duinen en waterkeringen te versterken, wanneer het gaat om gevaren van zeespiegelstijging.
Het terugtrekken uit gebieden of zelfs het opgeven van land, betekent dat je enorm veel mensen en activiteiten moet uitkopen. Bovendien verliezen we daarmee ook economisch waardevolle gebieden, bijvoorbeeld havens of industrieën. En het is onduidelijk of die waarde op een andere plek weer terugkomt. ‘Vergeet ook niet dat, wanneer we onze kust naar Amersfoort verplaatsen, we dan op die plek ook weer hoge kustbescherming moeten aanbrengen. Dus dezelfde soort kosten komen op die plek dan weer terug. En wat dan? Nóg verder oostwaarts?’

‘Meestal beter om maatregelen op hoger niveau te nemen’

Watersystemen updaten

Vandaar dat Rijcken de scenario’s over terugtrekken en land opgeven niet heel serieus kan nemen. ‘Voor we daaraan toe zijn, kunnen we met investeringen in waterkeringen nog de wettelijk gewenste bescherming creëren. Tegelijk moeten we wel serieus kijken naar ons huidige systeem van bescherming tegen wateroverlast door piekbuien. Als die systemen een update moeten krijgen vanwege de klimaatverandering kost dat geld en moeite. In mijn optiek kunnen we die kosten niet bij individuele vastgoedontwikkelaars of eigenaren neerleggen. Natuurlijk, als partijen zelf maatregelen willen nemen, dan is dat prima. Ik ben niet tegen acties of investeringen op gebouwniveau die wateroverlast in stedelijk gebied voorkomen of verlichten, maar het is belangrijk goed te kijken of en hoe kosteneffectief ze zijn ten opzichte van maatregelen op systeemniveau: dus op een hogere schaal dan gebouwniveau. Maar ik houd de installatie- en vastgoedwereld niet tegen; als het geen extra moeite kost om alle installatietechniek bijvoorbeeld 1,5 meter boven het maaiveld aan te leggen, ga ervoor. Maar dat geeft misschien wel het signaal af dat het gebouw vatbaar is voor overstromingen, terwijl dat waarschijnlijk de komende eeuwen nooit zal voorkomen.’
Waar Rijcken zich wel druk om maakt is de opstelling van bijvoorbeeld het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, dat zich verzet tegen de aanleg van de nieuwe wijk Rijnenburg, nabij Utrecht. ‘Het waterschap vindt Rijnenburg ‘geen goede locatie om te bouwen’ [1] vanwege de precaire waterhuishouding. Ik vind dat het waterschap daar niet over gaat. Het is alsof een netbeheerder zegt dat we ergens geen huizen kunnen bouwen, omdat hij er geen netwerk heeft liggen of wil aanleggen. De Stichtse Rijnlanden kan wel gemeente, provincie en ontwikkelaars helpen om een fantastische groenblauwe wijk te ontwerpen, met mooie waterpartijen om te zwemmen, varen en van de natuur te genieten. Een wijk waar het vanzelfsprekend is dat de woningen een acceptabel lage kans hebben op natte voeten. Dat is prima te realiseren en daar zullen tienduizenden mensen honderden jaren van genieten.’

10 01

‘Aorta-maatregelen’

Natuurlijk is het mogelijk om maatregelen te nemen waarmee we in nieuwe wijken overvloedige regenval in goede banen kunnen leiden. Zo zou de overheid bouwers kunnen verplichten om maatregelen te nemen aan gebouwen. ‘Maar vraag je dan wel af of dit kosteneffectief is ten opzichte van maatregelen op een hoger schaalniveau’, benadrukt Rijcken opnieuw.
‘Meestal is het beter om de maatregelen op een hoger niveau te nemen. In het voorbeeld van de wijk Rijnenburg lijkt het mij logisch dat, als we bijvoorbeeld een verdubbeling van de piekbui-intensiteit waarnemen, we er voor de regio als geheel niet aan ontkomen om te investeren in zogeheten ‘aorta-maatregelen’. Dit houdt in dat we de afvoercapaciteit bij hevige regenbuien in de hoofd(water)infrastructuur vergroten. In die regio zou dat betekenen dat water-overheden investeren in meer structurele berging en meer afvoercapaciteit naar boezemwateren, naar het Amsterdam-Rijnkanaal, het Noordzeekanaal of zelfs investeren in meer pompcapaciteit bij de sluizen van IJmuiden. We moeten uitrekenen wat het kosteneffectiefst is. Ga maar na: in Rijnenburg en de andere potentiële nieuwbouwwijken komen een paar honderdduizend woningen, maar in het hele gebied liggen er een paar miljoen, en die moet we ook drooghouden, toch?’
‘De reden waarom waterschappen vaak moeite hebben om dergelijke ‘aorta-maatregelen’ voor te stellen, ligt onder andere in de wijze van financieren’, zegt Rijcken. ‘Een waterschap moet natuurlijk op de centen letten en wil niet graag de belasting verhogen. Maar als het alternatief is om kosten van wateroverlast naar plekken te verleggen waar dat minder kostenefficiënt is, is dat niet goed voor het collectief. Als we het probleem niet op regionaal niveau, en ook niet op gebouwniveau kunnen oplossen, zullen de schadeverzekeringspremies stijgen, omdat verzekeringsmaatschappijen vaker moeten uitkeren om schades door wateroverlast te vergoeden.’

Belasting verhogen

Rijcken weet dat we zo’n 15 procent van de belasting die we aan het waterschap betalen (in totaal zo’n 3 miljard euro) gebruiken voor de dijken en 30 procent voor polderbeheer, waaronder het omgaan met piekbuien. 40 procent gaat naar rioolwaterzuivering. ‘Zouden die waterschappen in staat zijn om die belasting iets te verhogen, dan zouden ze meer aan dijkverzwaring en waterbeheer kunnen besteden. Als de klimaatverandering echt zo dramatisch uitpakt, kunnen we daarmee hoogstwaarschijnlijk op een kosteneffectieve wijze de gevolgen van klimaatverandering tegengaan.’
‘Natuurlijk kun je ook waterberging op je dak realiseren of een regenwaterkelder onder een gebouw of bij je woning installeren. Dat kan op gebouwniveau nuttig zijn, maar het doet nauwelijks tot niets op systeemniveau. Bovendien is de potentie van deze maatregelen beperkt, omdat we dit in principe alleen bij nieuwbouw nog in bepaalde mate op een kosteneffectieve manier kunnen meenemen. Kies je er voor om in de gebouwde omgeving maatregelen te nemen, wees je dan bewust dat we die omgeving, zeker in bestaande situaties, slechts in een langzaam tempo kunnen veranderen. En ook nog eens tegen hoge kosten, vooral als we daarvoor grond moeten aankopen.’

‘Terugtrekken, gebied -opgegeven en mensen en bedrijven uitkopen, is -extreem kostbaar’

Overvragen

Niet dat Rijcken expliciete tegenstander is van maatregelen bij gebouwen of in bebouwde gebieden. ‘Als mensen en partijen daar energie van krijgen en daarvoor ook zinvolle toepassingen bedenken, dan is dat natuurlijk prima. Ik houd net als bijna iedereen van groene daken en veel water en groen in een wijk. Maar als ervan wordt uitgegaan dat de installatie- en bouwsector de gevolgen van klimaatverandering via hun projecten moeten opvangen, dan mag deze sector zich wel degelijk overvraagd voelen en dat ook aangeven bij het waterschap. De enige manier om gevolgen van klimaatverandering significant en structureel op te lossen ligt bij gebieds- en regiogerichte plannen, waarvoor waterschappen en provincies verantwoordelijk zijn.’
Als we dan toch naar ‘bouwen met het water’ kijken, dan heeft hij daar ook wel een mening over en in het verleden veel ontwerpend onderzoek naar gedaan. ‘Ik kan me voorstellen dat je in bepaalde gebieden, waar de risico’s van wateroverlast echt groot zijn, zoals buitendijks, voor een ‘flood-proof’ bouwwijze kiest. In zo’n geval zijn er vier niveaus waarin we woningen en gebouwen kunnen voorbereiden op wateroverlast.’
‘Het eerste niveau is het realiseren van drijvende woningen. Die zie je op sommige plekken al ontstaan. Een volgend niveau is het bouwen op palen, zodat water tijdelijk of gedurende langere tijd onder de woningen of gebouwen kan doorstromen. Een derde niveau is, wat wij noemen, dry proofing. Een dry proof-concept is gebaseerd op het drooghouden van de binnenkant van een gebouw. Bij een overstroming komt het water wel tegen de gevel te staan, maar dringt het niet door tot in de constructie. Een waterdicht uitgevoerde gebouwschil of maatregelen aan de perceelgrenzen houden het water in dat geval tegen. Het laatste en vierde niveau is wet proofing. Een bouwwerk wet proof maken houdt in dat het overstromingswater wel een gebouw of woning kan binnendringen, maar dat de inrichting zodanig is aangepast dat schade aan het bouwwerk en de inhoud minimaal is.’

Zeespiegelstijging

Tegelijk, zo waarschuwt Rijcken, kunnen dergelijke bouwmethodes doelmatig zijn bij het tackelen van de risico’s die optreden bij overvloedig regenwater, maar niet bij een echte dijkdoorbraak. ‘Wateroverlast door een dijkdoorbraak of door zeespiegelstijging zijn andere grootheden. Regenwaterbestendig bouwen is nog te doen, maar bouwen om de zeespiegelstijging te ‘bevechten’ is heel andere koek. De binnendijkse gebouwde omgeving laten meebewegen met een stijgende zeespiegel, dat wordt niks. Dit moet je niet verwarren met natuurinclusief bouwen en het engineeren van ecosystemen. Ik ben een groot voorstander van natuurinclusief bouwen en van groenblauwe woonwijken, maar wel met de goede onderbouwing. Namelijk dat mensen blij worden van de nabijheid van groen, vogels en wilde dieren.’
‘We leven in een technotoop, een maatschappij waarin we vergaand technologie inzetten om ons land droog te houden én met ruimte voor ecosystemen die ons gezond houden. Een landschap dat ons elke dag weer verrast met de schoonheid van de natuur.’ Wat Rijcken wil zeggen is dat we inmiddels in het Antropoceen leven, een nieuw geologisch tijdperk waarin bodem-, water en klimaatsystemen sterk door de mens worden beïnvloed. Willen we ons daarin handhaven, dan betekent dit gewoon dat we kosten moeten maken om dijken, duinen en kustfundamenten aan te blijven passen aan de zeespiegel.
‘Het alternatief, terugtrekken, gebied opgegeven en mensen en bedrijven uitkopen, is extreem kostbaar. We verliezen infrastructuur, industrie, landschappelijk en cultureel erfgoed. We zijn daar nog lang niet aan toe, en ik heb er vertrouwen in dat we vóór 2100 klimaatneutraal worden. Verdiep je maar eens in het ETS-systeem (emissiehandelssysteem – red); daar worden grote stappen gezet.’

Noten en verwijzingen
www.hdsr.nl/@143668/bouwen-rijnenburg/

Tekst: Rob van Mil
Fotografie: Herbert Wiggerman