VV06 cover 600
Mei 2019

‘Uiteindelijk groeien de energieprestaties ­vanzelf naar elkaar toe’

Jaap Hogeling ziet binnen de EU de harmonisatie toenemen

Jaap Hogeling 10

Op 23 mei stemden we voor het Europese parlement. Belangrijk thema is of we meer of minder ‘Europa’ in onze wetgeving wensen. Als het om normen en regels rondom onze energiehuishouding gaat, is er al redelijk veel Europees geregeld. Maar nog lang niet alles. Toch ziet Jaap Hogeling, manager internationale standaarden bij Isso en voorzitter van de commissie die het ontwikkelen van de epbd-normen coördineert, de harmonisatie toenemen. ‘De methoden voor het vaststellen van energieprestaties van gebouwen in de verschillende landen zullen de komende jaren steeds verder naar elkaar toe groeien.’

De verschillen in technieken en energieprestaties zijn groot, wanneer je een kantoorgebouw in Stockholm, Boedapest, Rotterdam of Lissabon naast elkaar zet. Voor een belangrijk deel komt dit door het klimaat in het betreffende land en de tradities waarmee de installatiesector gewend is de technische installaties te ontwerpen en installeren. En toch zullen al deze gebouwen in Europa binnen afzienbare tijd op basis van gelijkwaardige normen op het gebied van energiegebruik en energieprestaties moeten voldoen aan gelijkwaardige energieprestatie-eisen.
Voor maart 2020 moeten alle nationale overheden een plan klaar hebben waarin zij aangeven hoe zij hun gebouwde omgeving (via energieprestatie-eisen voor nieuwbouw en renovatie) laten voldoen aan de in 2018 goedgekeurde Europese Energieprestatie Richtlijn, de Energy Performance of Buildings Directive (epbd). In een periode waarin de bevolking in de landen steeds openlijker twijfelt aan de zin van alle regels die, met instemming van de lidstaten, door Brussel worden opgelegd, is dat een hele prestatie.

Grote meerderheden

‘Het is natuurlijk nog lang niet zover dat in al die landen de Energy Performance Buildings-normen al zijn geïmplementeerd, in wetgeving zijn vastgelegd, laat staan dat ze worden nageleefd. Maar het is wel een hele prestatie dat er toch met grote meerderheden is ingestemd om universele energieprestatienormen in te voeren’, zegt Jaap Hogeling. Onder zijn leiding is in 2017 de nieuwe set epb-normen in Europa aangenomen. Op basis van deze normen vindt nu de nationale invoering van de energieprestatienormering plaats.
Volgens Hogeling is het veelzeggend dat het grote aantal normen en richtlijnen vrijwel allemaal met ruime meerderheden zijn aangenomen (met gemiddeld 85 tot ook wel 95 procent van de stemmen). ‘De in veel landen bestaande, oude systematiek was gewoon onhoudbaar en niet meer bruikbaar voor beng. Waar het om installaties ging, bevatten die bestaande, nationale normen veel ingebakken installatieconcepten. Om die te omzeilen, moest de sector met allerlei gelijkwaardigheidsverklaringen werken. Hier wilde iedereen vanaf.’

Keuze

Hogeling zegt dat de set nieuwe normen (in totaal zeventien en-iso epb-standaarden en 31 epb en-standaarden) een samenhangende, modulair opgebouwde set vormt, waarbij de holistische benadering centraal staat. ‘We gaan uit van een gebouw met een schil en een energiebehoefte, waarin vele factoren een rol spelen. Uiteindelijk hebben wij die helemaal afgepeld totdat je op de behoeftes komt waarmee we een exacte energievraag onder standaard omstandigheden kunnen berekenen. Op die wijze bouwen we de totale energievraag op, gelabeld aan verschillende energiebronnen, en ontstaat een uitkomst die per vierkante meter gebouwoppervlak de hoeveelheid primaire energie weergeeft.’

‘Willen we meer of -minder ‘Europa’ in onze energiewetgeving?’

Nieuw in de normen is bijvoorbeeld een rekenwijze die niet meer met de maandelijkse methode, maar met de ‘uurlijkse’ methode werkt. Deze houdt beter rekening met het dynamische gedrag van gebouwgebruikers, de bouwconstructie, de installaties en hun regeling. De berekening leidt uiteindelijk tot de vaststelling van de uurlijkse energievraag van de installaties. Deze waarde wordt tenslotte omgerekend in primair energiegebruik (kWh/m2/a).
Behalve deze verbetering van de bepalingsmethode is ook rekening gehouden met de flexibiliteit die men binnen Europa wenst. ‘Voor alle normen hebben we een Annex A en een Annex B. Neem je als land Annex B over, dan volg je letterlijk de aannames die wij in de nieuwe normen voorstellen. Wil je als land voor bepaalde normen je eigen ‘sausje’ erover uitgieten, omdat je vindt dat door bepaalde omstandigheden in jouw land voor een specifieke norm zaken anders moet worden gewogen, dan biedt Annex A die ruimte. Zo kun je bijvoorbeeld via Annex A een vereenvoudigde methode voor bestaande woningen hanteren. Wel zal je als land moeten aantonen dat die uitwerking volgens Annex A een realistische aanname is; die onderbouwing speelt een rol bij de beoordeling of er sprake is van een goede toepassing van de epbd.’

Jaap Hogeling 16

Naleving

Volgens Hogeling ziet de Europese Commissie toe op de naleving van de invoering door de lidstaten.Lidstaten en epb-deskundigen die hierbij hulp nodig hebben, kunnen een beroep doen op, of vragen stellen aan het epb Center. Hogeling stond zelf aan de basis van dit hulpprogramma omdat Isso en de Europese brancheorganisatie rehva het epb Center hebben opgericht.
‘We zien dat landen die zelf nog geen of nauwelijks een vorm van energiewetgeving of eigen normen hadden, eerder geneigd zijn om de epb-normen over te nemen en zich laten leiden door de uitgangspunten in de Annex B. Deze Annex is dan de onderlegger en het geraamte om eigen energiewetgeving vorm te geven. Dat spaart die landen, vaak de wat kleinere landen, ook geld uit. Een eigen energiewetgeving bedenken en implementeren is een kostbare zaak.’
‘De grote landen zijn daar natuurlijk al veel langer mee bezig. Zij denken ook altijd dat hun regelgeving superieur is. Voor deze landen hebben we dan de Annex A. Dit biedt hen de flexibiliteit om aan te tonen dat zij aan de basisnormen voldoen, terwijl ze daarmee wel naar een harmonisatie van de energieprestatie-bepaling toegroeien. Want als er onderdelen zijn in hun nationale wetgeving die niet aan de epbd voldoen, dan zal Europa die landen verleiden om de epb-normen te omarmen en te implementeren.’

Vijf normen

Hoewel de volledige epb-set veel uitgebreider is, zijn er vijf normen die voor dit moment als meest cruciaal gelden. De Europese Richtlijn (epbd) noemt deze vijf ook de essentiële normen waaraan de nationaal gebruikte methode wordt getoetst:

  • en-iso 52000-1, bevat de totale structuur voor de energiebepaling,
  • en-iso 52003-1, beschrijft de systematiek en indicatoren voor het energielabel,
  • en-iso 52010-1, bevat een uniforme methode om klimaatdata te gebruiken en te interpreteren,
  • en-iso 52016-1, is de bouwfysische berekeningsmethode voor de energiebehoefte voor verwarming en koeling,
  • en-iso 52018-1, is de berekening voor de beng-eis en heeft dus te maken met de gebouwschil.

‘De eisen die via deze normen aan de nationale bepalingsmethode worden gesteld, zijn de minimale elementen die een land via zijn nationale regelgeving aantoonbaar moet implementeren. Dat is belangrijk, want er zijn nu ongeveer evenveel verschillende energieberekeningsmethodes als dat er eu-landen zijn. Maar door deze normen te hanteren, en in elk geval via de Annex A aan te tonen dat je hieraan voldoet op basis van je eigen nationale normen, ontstaat er harmonisatie.’
Volgens Hogeling zit bijvoorbeeld het energiegebruik voor koeling via deze normenset er even stevig in als het energiegebruik voor verwarming. Ook de toepassing van gebouwautomatisering is via de normen geregeld en in de epbd worden deze systemen tot op zekere hoogte verplicht. ‘Voor veel eisen in de epbd geldt een verplichting ‘voor zover technisch en economisch haalbaar’. Daarmee hebben de nationale overheden natuurlijk altijd een zekere marge. Zo geldt er een verplichting om in 2025 alle gebouwen met gebouwautomatisering uit te rusten, wanneer het opgesteld vermogen van de klimaatinstallaties meer dan 290 kW bedraagt. Alleen mag de overheid daar wel het haalbaarheidscriterium op loslaten. Zo’n criterium kan bijvoorbeeld een terugverdientijd van 10 jaar zijn voor de gebouwautomatisering. Eigenaren van een gebouw met een kortere levensduur dan 10 jaar blijven dan gevrijwaard van deze verplichting.’

Aanscherpen

Hogeling ziet de komende jaren nog meer normen van kracht worden die Europa helpen om het energiegebruik en de energiehuishouding stap voor stap aan te scherpen. ‘Het zijn vaak normen waarvan het effect en de verplichtingen op de langere termijn merkbaar zullen zijn, maar waarop de landen zich nu al wel kunnen voorbereiden. Bijvoorbeeld als men renovatiestrategieën opstelt, of als er wordt nagedacht over het bevorderen van elektrisch -vervoer.’

‘Het feit dat nu in de epbd eisen worden gesteld als het over binnenmilieu gaat, is echt een grote stap -voorwaarts’

Zo staat er een bepalingsmethode in de steigers die een ‘smart readiness’-indicator moet definiëren; een methode om vast te stellen hoe een gebouw kan inspelen op een toekomst waarbij we steeds vaker lokaal energie opwekken en uitwisselen. Dit is noodzakelijk om het balanceren van de netten in de toekomst goed te laten verlopen. ‘De gebouwde omgeving wordt heel duidelijk gezien als een ‘asset’ voor overheden waarmee ze het bufferen van energie kan reguleren. En reken maar dat dit een enorme opgave wordt voor de installatiesector. Het gaat niet alleen om het inrichten van slimme netten, maar ook om een volledig intelligente omgeving van systemen en apparaten in het gebouw; van slim witgoed en efficiënt gestuurde tapwaterbereiding tot innovatieve energieopslag en volledig geautomatiseerde bemetering en aansturing van het fijnmazige elektriciteitsnet. Hoe dit er precies uit zal zien, is nog onduidelijk. Een groep onderzoekers is nu met een studie bezig die straks moet resulteren in die ‘smart readiness’-indicator. Deze indicator is dan het hulpmiddel voor overheden waarop zij hun energiebeleid kunnen afstemmen.’

Elektrische laadpalen

Een andere eis in de epbd is die voor elektrische laadpalen. Volgens Hogeling zijn er al rekenkundige modellen voor het aantal laadpalen dat noodzakelijk is bij nieuwe gebouwen. ‘Daarvoor kijken we nadrukkelijk naar laadpalen die zowel kunnen laden als ontladen. Dit is ook een onderdeel van het ‘smart ready’ maken van onze gebouwde omgeving. Er is al uitgerekend dat, als straks de helft van alle Oostenrijkse auto’s elektrisch zijn en we voor elk van die auto’s een slimme laadpaal beschikbaar hebben, dat Oostenrijk dan voldoende capaciteit heeft om alle fluctuaties op te vangen die via de opwekking door zon en wind ontstaan.’
‘Dat geldt natuurlijk ook in andere landen. Vandaar dat de eu in de epbd voorschrijft dat nieuwe woongebouwen met tien of meer parkeerplaatsen in elk geval de infrastructuur moeten installeren voor het plaatsen van laadpalen bij al deze parkeerplekken. Voor kantoorgebouwen geldt die eis – die uiterlijk in 2025 ingaat – voor gebouwen met meer dan twintig parkeerplaatsen.’
De rode draad bij elke epbd-eis, zegt Hogeling, is dat de lidstaten wars zijn van verplichtingen die veel geld kosten. ‘Vandaar dat het wel mogelijk is om een eis vast te stellen over het voorbereiden van de infrastructuur voor laadpalen, maar bijvoorbeeld niet over het daadwerkelijk plaatsen van die laadpalen. Want dan moet men nu al dermate hoge kosten maken voor iets wat mogelijk nog niet direct noodzakelijk is.’

Binnenklimaat

Misschien nog wel belangrijker, maar wellicht minder sexy, is de norm voor binnenklimaat, die nu ook binnen de epb-set is aangenomen. In eerste instantie was er weinig geregeld als het gaat om eisen voor een gezond binnenmilieu. Deze problematiek werd wel genoemd, maar er waren niet meteen eisen vastgelegd. Hogeling begint langzaam maar zeker binnen de commissies de handen op elkaar te krijgen voor meer regulering op dit gebied.
‘Het feit dat nu in de epbd eisen worden gesteld als het over binnenmilieu gaat, is echt een grote stap voorwaarts. Je mag het misschien nog geen daadwerkelijke eisen noemen, want het is op dit moment niet meer dan een classificatie voor eisen aan het binnenmilieu, maar door gebruik van en 16798-1: 2018 is het eenvoudig om daar wel concrete zaken over af te spreken. Het gaat dan om afspraken over meer comfort, betere kwaliteit van de binnenlucht, het verlichtingsniveau en voorkomen van geluidoverlast. Dit zijn in elk geval belangrijke handreikingen voor de ontwerper, die toch op zijn minst op de hoogte moet zijn van de classificatie die wij hiervoor hebben opgesteld. En ik hou het ook voor mogelijk dat een Arbeidsinspectie ernaar kijkt of gaat kijken, zodra ze een oordeel moet vellen over bepaalde arbeidsomstandigheden in een gebouw. Ook al zijn het nog geen harde eisen, de zaken die we in deze norm opschrijven kunnen in zekere zin kaderstellend worden.’
Een andere norm, die er ook aan komt, is die voor de beschrijving van de Primaire Energie Factor (pef). Volgens Hogeling is deze norm essentieel willen we het primaire energiegebruik in kWh/m2 - en de daarmee samenhangende CO2-emissie in Europa - op een universele wijze berekenen. Nu kunnen de landen op een hele eigen wijze de pef vaststellen, waardoor de uitkomst van het verbruik in kWh/m2 weinig transparant en soms onvergelijkbaar wordt.

Tekst: Rob van Mil, freelance publicist.
Fotografie: Marco de Swart